Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)

Table of contents ↑

Content: Next →

Op de Tytelprent


Back to top ↑
Op de TYTELPRENT.
DE blyde Zangkunst van een Heylig vuur geraakt,
Om Gode in 't Eewig Ligt haar vaarzen toe te zingen,
Wyst met haar regte hand hoe zelf Gods Liefde blaakt,
Om op dat vreugdefeest ten Hemel in te dringen.

De Lauwer voegt haar hooft als overwinnares,
Van al wat Zang en Spel hanteert, en hier beneden,
Op de ydle klank verlieft der aardse Zangmeestres,
Aan de ontugt hangen blyft en de bedorve zeden.

De Linker, die 't Gordyn voor 't oog houd opgeschoven,
Vertoont de werrelt ver beneen haar spoor gedwaalt;
Waar boven Liefde Gods, verheven zegepraalt,
En 't Zangziek hart en oor verrukt, en lókt na boven.

Verschove deugd, die in haar Liefde, en lof verdrinkt,
En 't heylig Pinxtervuur ziet op haar voorhooft blaken:
Wenst, om haar byzyn al het aardse te verzaken,
Daar zy in 't Hemels Koor op Davids toonen zingt.
Dus hoog verheven, om de werrelt voor te ligten,
Wil zy geen zang als die vermaken kan, en stigten.

Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.