Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)
Table of contents ↑De Lente
De Lente.
Air: Aimable Vainqueur, &c.
DE Winter ten end,
Vertoont ons de Lent,
In niewe sieraden,
Van groene bladen,
Waar 't oog zig ook wend.
De wind in 't Zuiden,
Kust Bloemen, en Kruiden,
In glans ongeschend;
Hoe zoet valt uw lugt,
O Lente! op de zinnen,
Die 't Landvermaak minnen,
Voor al 't Hofgerugt!
ô Zoete Lent!
Gy Poot, en gy Ent.
Uw hand, waard te roemen,
Vlegt kranssen van Bloemen,
Daar elk u aan kendt.
Uw bloemlivrey,
Van niemand te doemen,
Volmaakt ons de Mey.
Maar als wy die zien,
Haar schoonheit ons bien,
En voor 't geen te voren,
Scheen dood gevroren,
De Winter weer vlien.
O Alvermogen!
Dan staan we opgetogen,
In 't schoon dat wy zien:
Dan toont, waar zy straalt,
(In 't langen der dagen)
Uw Zon op haar wagen;
Hoe 't al ryst, en daalt.
Maar gy die hoog
Heerst boven ons oog!
Gy, gy zyt onendig;
Wat geeft het uitwendig
Van 't Aards lustvertoog?
Dat zal vergaan:
Wie hier het bestendig
Zoekt, ooge opwaars aan.
Air: Aimable Vainqueur, &c.
DE Winter ten end,
Vertoont ons de Lent,
In niewe sieraden,
Van groene bladen,
Waar 't oog zig ook wend.
De wind in 't Zuiden,
Kust Bloemen, en Kruiden,
In glans ongeschend;
Hoe zoet valt uw lugt,
O Lente! op de zinnen,
Die 't Landvermaak minnen,
Voor al 't Hofgerugt!
ô Zoete Lent!
Gy Poot, en gy Ent.
Uw hand, waard te roemen,
Vlegt kranssen van Bloemen,
Daar elk u aan kendt.
Uw bloemlivrey,
Van niemand te doemen,
Volmaakt ons de Mey.
Maar als wy die zien,
Haar schoonheit ons bien,
En voor 't geen te voren,
Scheen dood gevroren,
De Winter weer vlien.
O Alvermogen!
Dan staan we opgetogen,
In 't schoon dat wy zien:
Dan toont, waar zy straalt,
(In 't langen der dagen)
Uw Zon op haar wagen;
Hoe 't al ryst, en daalt.
Maar gy die hoog
Heerst boven ons oog!
Gy, gy zyt onendig;
Wat geeft het uitwendig
Van 't Aards lustvertoog?
Dat zal vergaan:
Wie hier het bestendig
Zoekt, ooge opwaars aan.