Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)
Table of contents ↑'T Geloovig hart is Gods woning [36]
XXXVI.
'T Geloovig hart is Gods woning.
Quærebam te foris, et eras intus.
De Liefde vind Jesus in haar zelve.
Buiten zogt ik u, en gy waart hier binnen.
XXXVI.
GEZANG.
Vois: Ballet du Roi. Of Myn Heer, deze fluyt ten kimme vol geschonken .
O Neen,
Waar ik zoek, gy zyt hier niet te vinden, bis
Deze Ype-Beuke-en Linden, bis
Hebben my noit aangetoont bis
Waar gy ô Jesus woond. bis
Dit jeugdig zomergroen; bis
Hoe schoon het pronkt en praalt op zyn saisoen, bis
Zal noyt mynen wens voldoen. bis
Neen buiten niet: maar binnen bis
In het hart van die u minnen, bis
Eewig ligt! bis
Hebt gy u zelf een woning opgerigt, bis
O! welgelukkig die u daar onthaalt! bis
En op u zégepraalt! bis
Nog hel, nog dood zal hem verwinnen; bis
Op wien dus uwe Liefde daalt. bis
De pragt
Voerde u in geen Koninklyke Hoven,
Toen gy gedaalt van boven
Uit den maagdelyken schoot,
Ons uw verlossing bood.
Een nederige stal,
Een kribb' ontfing den Koning van 't heelal.
Voor wien 't al verschynen zal.
Zoo tragt gy niet te komen,
Als in 't kuis gemoed der vromen:
'T nedrig hert
Dat u in 's levens kwelling zoekt met smert,
Is 't zalig huis, daar gy uw woning maakt,
En ons uw Liefde blaakt;
Wat zyn al 's werrelts ydle droomen,
By 't heyl dat ons uit u genaakt.
Men zoek
Dan uw Liefde, ô Eewig ligt hier boven!
Hier in geen aardse Hoven,
Nog in 't ruime lugtgewelf;
Maar binnen in ons zelf.
O driemaal zalig lot!
Wie wenst, om u, hier niet te zyn bespot!
Daar de Liefde is, daar is God.
Op haar Banier te stryden,
In het Veld van Kruis en lyden
Is het merk,
Van 't regt geloovig hart, Gods ware kerk,
En buiten deze is de andre min, als niet.
O gy! die 't al gebied,
Gun ons, daar in ons te verblyden,
Ten troost van al ons aards verdriet.
Door 't heylig woord hebt gy ô Jesus! ons getoont,
Dat gy, die 't al vervult, niet van; maar in ons woond.
Vois: Ballet du Roi. Of Myn Heer, deze fluyt ten kimme vol geschonken .
O Neen,
Waar ik zoek, gy zyt hier niet te vinden, bis
Deze Ype-Beuke-en Linden, bis
Hebben my noit aangetoont bis
Waar gy ô Jesus woond. bis
Dit jeugdig zomergroen; bis
Hoe schoon het pronkt en praalt op zyn saisoen, bis
Zal noyt mynen wens voldoen. bis
Neen buiten niet: maar binnen bis
In het hart van die u minnen, bis
Eewig ligt! bis
Hebt gy u zelf een woning opgerigt, bis
O! welgelukkig die u daar onthaalt! bis
En op u zégepraalt! bis
Nog hel, nog dood zal hem verwinnen; bis
Op wien dus uwe Liefde daalt. bis
De pragt
Voerde u in geen Koninklyke Hoven,
Toen gy gedaalt van boven
Uit den maagdelyken schoot,
Ons uw verlossing bood.
Een nederige stal,
Een kribb' ontfing den Koning van 't heelal.
Voor wien 't al verschynen zal.
Zoo tragt gy niet te komen,
Als in 't kuis gemoed der vromen:
'T nedrig hert
Dat u in 's levens kwelling zoekt met smert,
Is 't zalig huis, daar gy uw woning maakt,
En ons uw Liefde blaakt;
Wat zyn al 's werrelts ydle droomen,
By 't heyl dat ons uit u genaakt.
Men zoek
Dan uw Liefde, ô Eewig ligt hier boven!
Hier in geen aardse Hoven,
Nog in 't ruime lugtgewelf;
Maar binnen in ons zelf.
O driemaal zalig lot!
Wie wenst, om u, hier niet te zyn bespot!
Daar de Liefde is, daar is God.
Op haar Banier te stryden,
In het Veld van Kruis en lyden
Is het merk,
Van 't regt geloovig hart, Gods ware kerk,
En buiten deze is de andre min, als niet.
O gy! die 't al gebied,
Gun ons, daar in ons te verblyden,
Ten troost van al ons aards verdriet.
Door 't heylig woord hebt gy ô Jesus! ons getoont,
Dat gy, die 't al vervult, niet van; maar in ons woond.
TOEPASSING.
HY zoeke u, die u niet en kend
In verre, en afgelege hoeken,
Aan 's werrelts een en ander end,
O zoete JESUS! niet te zoeken,
Als in het regt geloovig hart:
Daar lust het u altyt te wonen,
Ten troost der Kristezielensmart,
En uw verborge kragt te toonen.
Daar voel ik van uw Liefde een blyk,
Ach! datze nimmer my ontwyk.
HY zoeke u, die u niet en kend
In verre, en afgelege hoeken,
Aan 's werrelts een en ander end,
O zoete JESUS! niet te zoeken,
Als in het regt geloovig hart:
Daar lust het u altyt te wonen,
Ten troost der Kristezielensmart,
En uw verborge kragt te toonen.
Daar voel ik van uw Liefde een blyk,
Ach! datze nimmer my ontwyk.
References, across this site, to this page:
- De Ziele heeft haer herte met Jesus versegelt [37] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685))