Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)
Table of contents ↑De veyligste Rust [27]
XXVII.
De veyligste Rust.
In Domino quies.
In den Heer is myn rust.
XXVII.
GEZANG.
Vois: Pourquoi faut il que je soupire.
SChoon de Elementen samen zwoeren, bis
Zy stoorden hier myn ruste niet. bis
Want geen gewelt kan my ontroeren; bis
Wanneer ik deze rust geniet. bis
De stille rust in Jesus myn behagen, bis
Myn hoop, myn troost, en stut in gevaar. bis
Leert my al 's werrelts ongeval verdragen. bis
Op zyne borst valt niets my te zwaar.
Daar zou ik schrikken nog bezwyken,
Al stond al de aard in vlam, en vuur.
Het mindre moet voor 't meerdre wyken.
Myn God is meester der natuur.
In hem alleen ziet alles zig verheffen.
De Hemel valt, als de aard hem te voet.
Wat donderbuy, wat blixem dreygt te treffen,
In hem te rusten is veylig en zoet.
Daar vind de vrome zyn behagen,
Daar in ziet hy zyn ware rust.
Geen mens kan hem dien schat ontdragen.
In God is al zyn wens, en lust.
Hoe 's werrelts aanzigt hem tragt te betooveren,
Zyn ziel van all' haar ydelheen schuw,
Laat zig niet als van Jesus min veroveren.
Die oogt ô Heer! maar alleenig op u.
Ach! Jesus! trouwe ziels beminde!
Gun ons in alle leed, en smart,
Noyt andre lust, of rust te vinden,
Als u te leggen aan het hart.
Gy zyt myn liefde, en hoogste welbehagen.
In uwe omhelzing blaakt myne ziel.
De rust in u kan al myn leed verjagen.
Ach! dat myn zugt uw genade beviel.
Verlaat het vlees, en zyn verderffelyken lust,
Gy vind ô ziel, in God, wel haast gewenste rust.
Vois: Pourquoi faut il que je soupire.
SChoon de Elementen samen zwoeren, bis
Zy stoorden hier myn ruste niet. bis
Want geen gewelt kan my ontroeren; bis
Wanneer ik deze rust geniet. bis
De stille rust in Jesus myn behagen, bis
Myn hoop, myn troost, en stut in gevaar. bis
Leert my al 's werrelts ongeval verdragen. bis
Op zyne borst valt niets my te zwaar.
Daar zou ik schrikken nog bezwyken,
Al stond al de aard in vlam, en vuur.
Het mindre moet voor 't meerdre wyken.
Myn God is meester der natuur.
In hem alleen ziet alles zig verheffen.
De Hemel valt, als de aard hem te voet.
Wat donderbuy, wat blixem dreygt te treffen,
In hem te rusten is veylig en zoet.
Daar vind de vrome zyn behagen,
Daar in ziet hy zyn ware rust.
Geen mens kan hem dien schat ontdragen.
In God is al zyn wens, en lust.
Hoe 's werrelts aanzigt hem tragt te betooveren,
Zyn ziel van all' haar ydelheen schuw,
Laat zig niet als van Jesus min veroveren.
Die oogt ô Heer! maar alleenig op u.
Ach! Jesus! trouwe ziels beminde!
Gun ons in alle leed, en smart,
Noyt andre lust, of rust te vinden,
Als u te leggen aan het hart.
Gy zyt myn liefde, en hoogste welbehagen.
In uwe omhelzing blaakt myne ziel.
De rust in u kan al myn leed verjagen.
Ach! dat myn zugt uw genade beviel.
Verlaat het vlees, en zyn verderffelyken lust,
Gy vind ô ziel, in God, wel haast gewenste rust.
TOEPASSING.
GElukkig, die van weelde ontbloot,
En schuw van alle dwaze lusten,
In 's Heylands arm, en zagten schoot,
In alle veyligheit mag rusten.
Laat dan rumoeren, wat'er wil.
Hem zal geen ongeval genaken,
In IESUS liefde is alles stil.
Geen veyliger, geen wisser baken,
Voor 's werrelts ongetrouwe zee;
Wie vrede zoek, hier woond de vree.
GElukkig, die van weelde ontbloot,
En schuw van alle dwaze lusten,
In 's Heylands arm, en zagten schoot,
In alle veyligheit mag rusten.
Laat dan rumoeren, wat'er wil.
Hem zal geen ongeval genaken,
In IESUS liefde is alles stil.
Geen veyliger, geen wisser baken,
Voor 's werrelts ongetrouwe zee;
Wie vrede zoek, hier woond de vree.
Sources and parallels
- Parallel (and probably source) for the pictura, the Latin motto and the French epigram in: Quies Amoris [78] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629)) [Compare]
- Parallel for the same Latin motto ('In Domino quies') and the message of the subscriptio; the pictura shows a weathercock as direction indicator (in stead of a compass): Dominae, quo me vocat, aura. [29] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Quies Amoris [78] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629))
- Dominae, quo me vocat, aura. [29] (in: Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627))