Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)
Table of contents ↑'t Gezigt van 't beminde verwekt liefde [49]
'T GEZIGT VAN 'T BEMINDE VERWEKT LIEFDE.
Een kaars naaw uitgedaan word ligt'lyk weêr ontstooken,
Indien zy maar in 't minste een nieuwe vlam genaakt:
Een ziel die door de vlam der liefde eens heeft geblaakt,
En naaw'lyks van dat vuur de kragten ziet gebrooken;
Blaakt ligt'lyk weêr, indien 't maar zyn beminde ziet:
Die dan de Liefde haat, is 't beste dat hy vlied'.
Indien zy maar in 't minste een nieuwe vlam genaakt:
Een ziel die door de vlam der liefde eens heeft geblaakt,
En naaw'lyks van dat vuur de kragten ziet gebrooken;
Blaakt ligt'lyk weêr, indien 't maar zyn beminde ziet:
Die dan de Liefde haat, is 't beste dat hy vlied'.
[blanco]
'T GEZIGT VAN 'T BEMINDE VERWEKT LIEFDE.
FLAMMA FUMO PROXIMA.
Quisquis es antiqui remove monumenta caloris,
A regno dominæ qui modo liber abis.
Vera nec ora vide, moveat nec imago salivam;
Nec digitis gemmas, quas tulit illa, gere.
Vulnus erit, leviter modo tacta sit, ægra citatrix,
Ardorem revocat fomitis icta silex.
Fax extincta recens trahit ah! trahit eminus ignem
Et redit in flammam quod vapor ante fuit.
VLAM EERST GEWEKEN HAAST WEER ONTSTEKEN.
De vlam was eens gebluscht, die in myn plach te woelen,
Ik voelde met vermaeck myn eerste brand verkoelen,
Al wat'er overbleef was maer een kleyne vonk,
So dat myn welich hert van enckel vreuchde spronck:
't Geviel eer lange tydt dat ik het vier genaeckte
My dacht ten was geen noodt so ik het niet en raeckte,
Dus stond ik maer en keeck, en noch eer ick vertrack,
Een vlam viel uit de vlam die mynen roock ontstack.
Carperis? hoc periit Laodamia modo.
Jae selfs haer schildery sult ghy aen stucken scheuren,
U kan met die te sien doch niet meer goeds gebeuren.
Laodamia is hier door geraeckt in 't graf:
Wie 't levend beeldt verstoot, het doode vry ruck af.
Concubitus. Causas mille doloris habent.
Hic fuit; hic cubuit: thalamo dormivimus isto:
Hic mihi lasciva gaudia nocte dedit.
Admonitu refricatur amor; vulnusque novatum
Scinditur. Infirmis causa pusilla nocet.
Ut pæne extinctum cinerem si sulphure tangas;
Vivet; & e minimo maximus ignis erit.
Sic, nisi vitaris quicquid renovabit amorem,
Flamma redardescet, quæ modo nulla fuit.
De plaetsen daer u is yets aengenaems geschiet.
Hier heb ik haer gesien, daer quam ick by haer praten,
Hier heeftse my ontboon, daer steels-wys in-gelaten,
Hier heeftse my gestreelt, daer heeft sy 't my gebracht,
Hier minnelyk gekust, daer vriend'lyck toegelacht.
De Liefde die vernieuwt door sulcken soet herdencken:
Die uit een sieck bed komt een kleyn versuym kan krencken.
Gelyk 't versturven vyer, met swavel-stock geraeckt,
Weer inder yl ontfonckt, en meer als immer blaeckt:
So sal, 't en zy ghy u voor 't geen verlock kond wachten,
De min weer breeken uyt, weer krygen nieuwe krachten.
Abstergere sibi, atque alio convertere mentem.
HEt tweede om de Liefde te ontgaan, is zig te ont-
houden van het beminde voorwerp te zien; 't geen
op de eige rede steunt die ik van de minne-brieven
heb gegeven: want het is ligt te begrypen dat een
voorwerp, 't geen eerst is bekwaam geweest om
de Liefde te veroorzaaken, naderhand nog bekwaam is om
ze weder op te wekken: de Ridder J: Catz heeft ook al voor
my de Hollandze jeugd, die zig van de Liefde wilde ontslaan,
geraaden, haare minnareszen niet meer te zien: hy heeft op dit
zelve zinnebeeld deeze twee vaarsjes.
houden van het beminde voorwerp te zien; 't geen
op de eige rede steunt die ik van de minne-brieven
heb gegeven: want het is ligt te begrypen dat een
voorwerp, 't geen eerst is bekwaam geweest om
de Liefde te veroorzaaken, naderhand nog bekwaam is om
ze weder op te wekken: de Ridder J: Catz heeft ook al voor
my de Hollandze jeugd, die zig van de Liefde wilde ontslaan,
geraaden, haare minnareszen niet meer te zien: hy heeft op dit
zelve zinnebeeld deeze twee vaarsjes.
FLAMMA FUMO PROXIMA.
Quisquis es antiqui remove monumenta caloris,
A regno dominæ qui modo liber abis.
Vera nec ora vide, moveat nec imago salivam;
Nec digitis gemmas, quas tulit illa, gere.
Vulnus erit, leviter modo tacta sit, ægra citatrix,
Ardorem revocat fomitis icta silex.
Fax extincta recens trahit ah! trahit eminus ignem
Et redit in flammam quod vapor ante fuit.
VLAM EERST GEWEKEN HAAST WEER ONTSTEKEN.
De vlam was eens gebluscht, die in myn plach te woelen,
Ik voelde met vermaeck myn eerste brand verkoelen,
Al wat'er overbleef was maer een kleyne vonk,
So dat myn welich hert van enckel vreuchde spronck:
't Geviel eer lange tydt dat ik het vier genaeckte
My dacht ten was geen noodt so ik het niet en raeckte,
Dus stond ik maer en keeck, en noch eer ick vertrack,
Een vlam viel uit de vlam die mynen roock ontstack.
Le Boulanger zegt heel wel in zyne reflexions sur l'Amour art. 73.
,,dat het vergeeten de Liefde kan geneezen; maar dat men,
,,wanneer men het beminde voorwerp ziet, vergeet haare aan-
,,treklykheden te vergeten. L'oubly peut guerir l'Amour; mais
quand on void ce qu'on aime, on oublie d'oublier ses charmes. Dog men
moet zig niet alleen wagten van het beminde voorwerp zelf te
zien, maar ook, volgens de les van Ovidius remed: Amor: v: 722.
de afbeeldingen daar van niet zien.
Si potes, & ceras remove. Quid imagine muta
,,dat het vergeeten de Liefde kan geneezen; maar dat men,
,,wanneer men het beminde voorwerp ziet, vergeet haare aan-
,,treklykheden te vergeten. L'oubly peut guerir l'Amour; mais
quand on void ce qu'on aime, on oublie d'oublier ses charmes. Dog men
moet zig niet alleen wagten van het beminde voorwerp zelf te
zien, maar ook, volgens de les van Ovidius remed: Amor: v: 722.
de afbeeldingen daar van niet zien.
Carperis? hoc periit Laodamia modo.
Jae selfs haer schildery sult ghy aen stucken scheuren,
U kan met die te sien doch niet meer goeds gebeuren.
Laodamia is hier door geraeckt in 't graf:
Wie 't levend beeldt verstoot, het doode vry ruck af.
Niet alleen dit maar men moet, gelyk hy heel wel raad, alle
andere voorwerpen schuwen, die ons dat voorwerp weder in
gedagten kunnen brengen.
Et loca multa nocent. Fugito loca conscia vestri
andere voorwerpen schuwen, die ons dat voorwerp weder in
gedagten kunnen brengen.
Concubitus. Causas mille doloris habent.
Hic fuit; hic cubuit: thalamo dormivimus isto:
Hic mihi lasciva gaudia nocte dedit.
Admonitu refricatur amor; vulnusque novatum
Scinditur. Infirmis causa pusilla nocet.
Ut pæne extinctum cinerem si sulphure tangas;
Vivet; & e minimo maximus ignis erit.
Sic, nisi vitaris quicquid renovabit amorem,
Flamma redardescet, quæ modo nulla fuit.
Zie hier de duitze overzetting.
De plaetsen schaden oock; dies als een peste vliet
De plaetsen daer u is yets aengenaems geschiet.
Hier heb ik haer gesien, daer quam ick by haer praten,
Hier heeftse my ontboon, daer steels-wys in-gelaten,
Hier heeftse my gestreelt, daer heeft sy 't my gebracht,
Hier minnelyk gekust, daer vriend'lyck toegelacht.
De Liefde die vernieuwt door sulcken soet herdencken:
Die uit een sieck bed komt een kleyn versuym kan krencken.
Gelyk 't versturven vyer, met swavel-stock geraeckt,
Weer inder yl ontfonckt, en meer als immer blaeckt:
So sal, 't en zy ghy u voor 't geen verlock kond wachten,
De min weer breeken uyt, weer krygen nieuwe krachten.
Lucretius raad ook het zelven in zyn vierde boek; wanneer hy
gezegt had, dat ons gestadig allerhande denkbeelden van 't
,,beminde voorwerp gestadig voorkwamen, voegt hy'er by,
,,dat men die zoo veel mogelyk is moet schuwen, en zyn ge-
dagten na wat anders wenden.
Sed fugitare decet simulacra, & pabula amoris
gezegt had, dat ons gestadig allerhande denkbeelden van 't
,,beminde voorwerp gestadig voorkwamen, voegt hy'er by,
,,dat men die zoo veel mogelyk is moet schuwen, en zyn ge-
dagten na wat anders wenden.
Abstergere sibi, atque alio convertere mentem.
Sources and parallels
- Same copperplate, slightly altered, as in:Renovatio Amoris [33] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629)) [Compare]
- Candles, in:Flamma fumo proxima. [16] (in: Jacob Cats, Proteus (1618)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Renovatio Amoris [33] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629))
- Flamma fumo proxima. [16] (in: Jacob Cats, Proteus (1618))