Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Nunquid non paucitas dierum meorum finietur brevi? [13]


su1724013pict

Back to top ↑
XIII.
Job. X. 20.
Zyn myne dagen niet weinigh? Houd op. zet van my
af, op dat ik my een weinigh verquikke.

IK zie op 't afgemeten yzer
Van dezen zonnewyzer
Hoe kort myn leven kan bestaen.
Ei laet my gaen,
Op dat ik my door tranen mag verquikken;
Of, houdt gy my, ontwar dan myne strikken.
Zoo zal ik door myn gansche leven,
Met wakkren yver streven,
Naer uwe liefde en zuivre trou.
Geen naberou
Zal myne ziel, het ga zoo 't gaet, besmetten,
Al wiltge, als gout, my in het smeltvuur zetten.
Ik zal my, zelfs in druk, verblyden,
En moedigh voor u lyden,
Gelyk een kruisheldinne past.
De doot verrast
Geen minnares, die door den doot te sterven,
En anders niet, haer' Bruigom kan verwerven.



Job. 10.
Nunquid non paucitas dierum meorum finie-
tur brevi? Dimitte ergo me ut plangam paullum dolorem meum!

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: