Jan Suderman, De godlievende ziel (1724)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Memento, quæso, quod sicut lutum feceris me [5]


su1724005pict

Back to top ↑


Job. 10.
Memento, quæso, quod sicut lutum feceris
me, et in pulverem reduces me!

[blanco]

V.
Job. X. 9.
Gedenk toch dat gy my als leem bereit hebt, en my
tot stof zult doen wederkeeren.

GOdt wilde my uit leem bootseren,
Hy zal my weer tot stof doen keeren.
Ontzichtbre Majesteit,
Leer my myn' oorsprong wel erkennen,
Leer myne ziel zich te gewennen
Aen ware Nedrigheit!
Nooit kon ik deze deucht beseffen.
'k Zocht my door grootsheit te verheffen:
Maer, nu Gy my bezoekt,
En door geloof zoo wel als reden
Doet zien de weereltsche ydelheden,
Voelt zich myn hart verkloekt.
O Jezus, vorm myn hart en zinnen,
Want, Heer, het euvel zit daer binnen.
Och, kneed myn ziel als leem,
Op dat ik, als een nieugeboren,
Aen u alleen magh toebehooren,
En naer uw wezen zweem'!
Indien ik struikele, o myn waerde,
Gedenk dan dat ik, stof en aerde,
U slechts in zwakheit min.
Laet myne poging niet verlegen.
'k Wil my verliezen op uw wegen.
Verlies is hier gewin.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: