Willem den Elger, Zinne-beelden der liefde (1703)
Table of contents ↑De liefde treft van binnen [20]
DE LIEFDE TREFT VAN BINNEN.
Gelyk het lemmet in de schee door blikzem-straalen
Getroffen word, hoewel men uiterlyk niets ziet;
Weet ook het minnevuur schoon 't ons van buiten niet
Beschadigt, ligtelyk tot in ons hart te daalen:
Daar pynigt het de ziel, daar voet het onze ellend:
De minne-wonde word van buiten minst gekent.
Getroffen word, hoewel men uiterlyk niets ziet;
Weet ook het minnevuur schoon 't ons van buiten niet
Beschadigt, ligtelyk tot in ons hart te daalen:
Daar pynigt het de ziel, daar voet het onze ellend:
De minne-wonde word van buiten minst gekent.
[blanco]
DE LIEFDE TREFT VAN BINNEN.
Buyten gesont, Binnen gewont.
De Blixem kan het Sweert in hondert stucken breken
Maer laet de scheede gaef, daar in het heeft gesteken;
't Is even soo een vyer dat my de pyne doet,
Ick ben, eylaes! gequetst, en noyt en liet ick bloet;
Ick ben, eylaas! gequetst, maer openbare wonden
En sijnder noyt gesien en sijnder noyt gevonden.
Dies wensch ick tot behulp geen kruyt, of machtig gras,
Ick wensche reyne salf van enckel maeghde-was.
Vibrantem occultas in tua corda faces,
Spicula stringentem tacito lethalia nervo,
Ut venit ignota fulminis ira via.
Dont s'arme Jupiter, & se rend redoutable,
Lors que tout en colere il tonne dans les Cieux;
Mais ce foudre d'Amour plein d'eclairs & de flames,
Qui ne suis eslance que par le clein des yeux,
Dont Amour va bruslant les genereuses ames.
Je ne fais mes efforts sur un rocher sauvage,
Ny dessus un ecueil, l'horreur de quelque plage,
Ny sur un corp humain, acte plein de rigueur.
La butte de mes coups n'est chose si petite,
Sans point toucher le corps je sçay blesser le cœur,
Et parmy tous les cœurs, celuy qui le merite.
Et voyez, ô Mortels! de combien je devance
Du foudre accoustumé l'ordinaire puissance,
Il ne s'ose approcher des superbes Lauriers.
Et moy tout au rebours, je ne frappe personne,
Qui n'ait dessus le front par ses effets guerriers
Des Lauriers meriter la superbe Couronne.
Neen, stervelingen, 'k ben die wreede blikzem niet,
Waar mede Jupiter zig weet gevreest te maaken,
Als hy, al donderend', doet bey de poolen kraaken;
Maar 't is de Minne-vlam en blikzem die gy ziet:
'k Worde uit een pril gezigt geschooten onder 't lonken,
En Liefde weet door my het Eêlste hart te ontfonken.
'k Gebruik ook myne kragt nooit op een woeste rots,
Nog klip, die vlees'lyk komt haar kruin uit zee te dringen,
Nog op de leden van rampzaal'ge stervelingen,
Neen voor zoo slegt een wit ben ik al veel te trots:
'k Weet zonder dat ik 't lighaam tref het hart te raaken,
En onder alleen die, die het zig waardig maaken.
Zie, stervelingen, zie, zie dan hoe ver myn' magt
't Gemeene blikzem vuur in alles gaat te booven;
De trotze Lauwer kan zyn vlam terstond verdooven;
En ik, in tegendeel toon nimmer myne kragt
Op ymand, of ik moet, door roem ryke oorlogs-daaden,
Zyn kruin omsingelt zien met fiere Lauwer-bladen.
N'eslance ses rayons vainqueurs
Dessus des corps qui n'ont point d'ame,
Et ne veut brûler que des cœurs.
Maar, Liefde, 'k weet de reên, 't is enkel dat myn schoone,
Haar' fyne straalen niet
Op zaaken die geen zielen hebben schiet,
Maar haare kragt alleen op harten wil betoonen.
Men vind dit zinnebeeld mede by den Ridder
J.
Kats, met dit duitze vaarsje, en dit opschrift.
Kats, met dit duitze vaarsje, en dit opschrift.
Buyten gesont, Binnen gewont.
De Blixem kan het Sweert in hondert stucken breken
Maer laet de scheede gaef, daar in het heeft gesteken;
't Is even soo een vyer dat my de pyne doet,
Ick ben, eylaes! gequetst, en noyt en liet ick bloet;
Ick ben, eylaas! gequetst, maer openbare wonden
En sijnder noyt gesien en sijnder noyt gevonden.
Dies wensch ick tot behulp geen kruyt, of machtig gras,
Ick wensche reyne salf van enckel maeghde-was.
Men behoeft verder niet veel bewys redenen hier toe, de
rede en ondervinding leert genoegzaam dat het hart alleen in
de Liefde word gekwetzt; en de onnoozele Dorinda zei met
rede tegens Silvio: Past. Fid. att. 2. sc.3. dat zy alleen in het
hart was getroffen,
Sol é nel cor d'una ferita punta.
rede en ondervinding leert genoegzaam dat het hart alleen in
de Liefde word gekwetzt; en de onnoozele Dorinda zei met
rede tegens Silvio: Past. Fid. att. 2. sc.3. dat zy alleen in het
hart was getroffen,
En schoon het lighaam zomtijds ook door de Liefde ver-
kwynt, lyt egter het hart het meeste, en word ook het eer-
ste getroffen: derhalven word in dit Zinnebeeld de Liefde
heel wel by een blikzem vergeleeken, die de zelve kragt
heeft om iets van binnen te beschadigen, zonder het van
buiten te treffen, en deeze gelykenis is niet nieuw: Johannes
Secundus zegt, eleg. 2. lib. 1. dat de Liefde onder anderen
hem voorzei wanneer hy nog naawelyks geboren was: dat
,,hy haar menigmaal uit de heldere oogen van zyn schoo-
,,ne, met verwondering, verborge vlammen in zyn hart
,,zou zien schieten, en doodelyke schigten van een bedek-
,,te boog hem in 't hart zenden, even eens als de blikzem
,,komt zonder dat men weet door wat wegen.
Illius è claris me sæpe stupebis ocellis,
kwynt, lyt egter het hart het meeste, en word ook het eer-
ste getroffen: derhalven word in dit Zinnebeeld de Liefde
heel wel by een blikzem vergeleeken, die de zelve kragt
heeft om iets van binnen te beschadigen, zonder het van
buiten te treffen, en deeze gelykenis is niet nieuw: Johannes
Secundus zegt, eleg. 2. lib. 1. dat de Liefde onder anderen
hem voorzei wanneer hy nog naawelyks geboren was: dat
,,hy haar menigmaal uit de heldere oogen van zyn schoo-
,,ne, met verwondering, verborge vlammen in zyn hart
,,zou zien schieten, en doodelyke schigten van een bedek-
,,te boog hem in 't hart zenden, even eens als de blikzem
,,komt zonder dat men weet door wat wegen.
Vibrantem occultas in tua corda faces,
Spicula stringentem tacito lethalia nervo,
Ut venit ignota fulminis ira via.
Honore d'Urfe voert een Nimph, die in een minne-spel de
blikzem verbeelde, in het 3. deel en 3. boek van zyne Aftrea,
dus spreekende in.
Mortels, je ne suis pas ce foudre epouventable,
blikzem verbeelde, in het 3. deel en 3. boek van zyne Aftrea,
dus spreekende in.
Dont s'arme Jupiter, & se rend redoutable,
Lors que tout en colere il tonne dans les Cieux;
Mais ce foudre d'Amour plein d'eclairs & de flames,
Qui ne suis eslance que par le clein des yeux,
Dont Amour va bruslant les genereuses ames.
Je ne fais mes efforts sur un rocher sauvage,
Ny dessus un ecueil, l'horreur de quelque plage,
Ny sur un corp humain, acte plein de rigueur.
La butte de mes coups n'est chose si petite,
Sans point toucher le corps je sçay blesser le cœur,
Et parmy tous les cœurs, celuy qui le merite.
Et voyez, ô Mortels! de combien je devance
Du foudre accoustumé l'ordinaire puissance,
Il ne s'ose approcher des superbes Lauriers.
Et moy tout au rebours, je ne frappe personne,
Qui n'ait dessus le front par ses effets guerriers
Des Lauriers meriter la superbe Couronne.
Neen, stervelingen, 'k ben die wreede blikzem niet,
Waar mede Jupiter zig weet gevreest te maaken,
Als hy, al donderend', doet bey de poolen kraaken;
Maar 't is de Minne-vlam en blikzem die gy ziet:
'k Worde uit een pril gezigt geschooten onder 't lonken,
En Liefde weet door my het Eêlste hart te ontfonken.
'k Gebruik ook myne kragt nooit op een woeste rots,
Nog klip, die vlees'lyk komt haar kruin uit zee te dringen,
Nog op de leden van rampzaal'ge stervelingen,
Neen voor zoo slegt een wit ben ik al veel te trots:
'k Weet zonder dat ik 't lighaam tref het hart te raaken,
En onder alleen die, die het zig waardig maaken.
Zie, stervelingen, zie, zie dan hoe ver myn' magt
't Gemeene blikzem vuur in alles gaat te booven;
De trotze Lauwer kan zyn vlam terstond verdooven;
En ik, in tegendeel toon nimmer myne kragt
Op ymand, of ik moet, door roem ryke oorlogs-daaden,
Zyn kruin omsingelt zien met fiere Lauwer-bladen.
Met dezelve gedagten spreekt
Celadon in het 1. deel 12. boek
van 't zelve werk, wanneer hy, de Liefde gevraagt hebben-
de waarom het kruit op de komst van zyne Astrea, die hy
by een zon geleek, mede niet verdorde, gelyk het in't heet-
ste van de zomer door de natuurlyke zon verdroogt, dus
zig zelve beantwoord.
Pentens, Amour, c'est que ma Dame
van 't zelve werk, wanneer hy, de Liefde gevraagt hebben-
de waarom het kruit op de komst van zyne Astrea, die hy
by een zon geleek, mede niet verdorde, gelyk het in't heet-
ste van de zomer door de natuurlyke zon verdroogt, dus
zig zelve beantwoord.
N'eslance ses rayons vainqueurs
Dessus des corps qui n'ont point d'ame,
Et ne veut brûler que des cœurs.
Maar, Liefde, 'k weet de reên, 't is enkel dat myn schoone,
Haar' fyne straalen niet
Op zaaken die geen zielen hebben schiet,
Maar haare kragt alleen op harten wil betoonen.
Sources and parallels
- Same copperplate, slightly altered, as in:Subtilitas Amoris [26] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629)) [Compare]
References, across this site, to this page:
- Subtilitas Amoris [26] (in: Ludovicus van Leuven, Amoris divini et humani antipathia (1629))