Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)
Table of contents ↑De Ziele set haer betrouwen in de wonden Christi [38]
De Ziele set haer betrouwen in de wonden Christi.
Wie is dien Steenrots, in wiens kloven 't Duyfjen schuylt,
Wanneer den Havik hees van moort en bloetdorst huylt?
En wie is 't Duyfjen? ach mijn Jesus, mijn beminde!
Waert ghy den Steenrots niet, ick wist hem nooyt te vinden,
En is mijn arme Ziel het weerloos Duyfje niet,
Dat schuw voor d'eeuw'ge doodt, in uwe wonden vliet?
Och ja, mijn eenigh heyl, want buyten uwe wonden,
Wiert ick van d'Adelaer des afgrondts haest verslonden.
Waer soud'ick heen? Helaas, hy greep my met een vlucht,
En strooyden al te wreet, mijn pluympjes in de lucht.
Al mijn gerechtigheyt sou my niet mogen baten,
Mijn krachten souden my begeven en verlaten;
Daerom mijn Godt, mijn lief, ghy zyt den waerden steen
Mijns heyls, daer ick verschuyl, ghy zijt het maer alleen,
Ghy zijt het Al, en ick het Niet, mijn schoonste Heere,
Laet my uw sterckheyt en mijn swackheyt daeglijcks leren.
Mijn Godt, mijn schoonste lief, mijn Jesus, al mijn goet,
Uw liefde-tekens roodt van 't heylig hemels-bloet,
Uw liefde-tekens in uw voeten en uw handen,
Doen 't vuur van weder-liefde in mijne Ziel soo branden,
Dat ick wel hertlijk wensch om d'uyterlijcke doodt,
Op dat mijn geest sich gantsch in uwen Geest vergoot,
Als 't water eens Riviers, dat uyt de Zee ontsprooten,
Niet rust eer 't weder in zijn oorspronck is gevloten.
Wanneer den Havik hees van moort en bloetdorst huylt?
En wie is 't Duyfjen? ach mijn Jesus, mijn beminde!
Waert ghy den Steenrots niet, ick wist hem nooyt te vinden,
En is mijn arme Ziel het weerloos Duyfje niet,
Dat schuw voor d'eeuw'ge doodt, in uwe wonden vliet?
Och ja, mijn eenigh heyl, want buyten uwe wonden,
Wiert ick van d'Adelaer des afgrondts haest verslonden.
Waer soud'ick heen? Helaas, hy greep my met een vlucht,
En strooyden al te wreet, mijn pluympjes in de lucht.
Al mijn gerechtigheyt sou my niet mogen baten,
Mijn krachten souden my begeven en verlaten;
Daerom mijn Godt, mijn lief, ghy zyt den waerden steen
Mijns heyls, daer ick verschuyl, ghy zijt het maer alleen,
Ghy zijt het Al, en ick het Niet, mijn schoonste Heere,
Laet my uw sterckheyt en mijn swackheyt daeglijcks leren.
Mijn Godt, mijn schoonste lief, mijn Jesus, al mijn goet,
Uw liefde-tekens roodt van 't heylig hemels-bloet,
Uw liefde-tekens in uw voeten en uw handen,
Doen 't vuur van weder-liefde in mijne Ziel soo branden,
Dat ick wel hertlijk wensch om d'uyterlijcke doodt,
Op dat mijn geest sich gantsch in uwen Geest vergoot,
Als 't water eens Riviers, dat uyt de Zee ontsprooten,
Niet rust eer 't weder in zijn oorspronck is gevloten.
Goddelijck Antwoordt.
Verlaet de Steden, en woont in de Steenrotse, ghy
inwoonders van Moab. En wordt gelijck een Duyve,
die in de mondt eens hoogen hols nestelt.
inwoonders van Moab. En wordt gelijck een Duyve,
die in de mondt eens hoogen hols nestelt.
Op het XXXVIII. Sinnebeeldt.
Van de wonden Christi.
Van de wonden Christi.
Komt laet ons met de liefhebbende Ziele, in alle
aenvechtinge, ellende en jammer deses levens, onse
toevlucht nemen tot de holen des Rotsteens: tot welck
een Rotsteen? Jesus Christus onses Heere:
want dese is de Rotsteen die door Moses, dat is, door het
Joodsche volck, met de roede des Kruys geslagen, over-
vloedigh water van zich gaf; invoegen datmen niet al-
leen wateren, maer volgens het getuygenisse der heylige
Schrift, oock Oly uyt dese alderhertste steen vermocht
te suygen. Derhalven den Propheet Jeremias oock sey-
de: Verlaet de Steden, dat is, 't gerucht en de onrust
des volcks, en woont in de Steenrotse, ghy inwoonders van
Moab, en wordt gelijck een Duyve, die in de mondt eens hoo-
gen hols nestelt: Dat is, in de open zijde Christi. Dit is
den Steen, welke den Patriarch Jacob tot een teken heeft
opgericht, en daer hy Oly op goot, tot een bewijs der
overvloeyende genade en Godtsdienstigheyt. Wat kan
ons in dese Steenrots ontbreken, want wy alhier voor al
onse vyanden seker en vry zijn: Hier kan de oude slan-
ge, dat listige en kromdraeyende serpent niet genaken:
Hier zijn wy van der aerden opgenomen, en op den weg
des hemels gestelt, al vecht ons de werelt aen, al dreyght
ons de vyandt, al knaegt het vleesch, wy hebben voor-
waer voor niets te vresen, nademael wy op den Rot-
steen gefondeert zijn: nergens konnen wy soo seker en
vry zijn als in de wonden onses Heeren.
aenvechtinge, ellende en jammer deses levens, onse
toevlucht nemen tot de holen des Rotsteens: tot welck
een Rotsteen? Jesus Christus onses Heere:
want dese is de Rotsteen die door Moses, dat is, door het
Joodsche volck, met de roede des Kruys geslagen, over-
vloedigh water van zich gaf; invoegen datmen niet al-
leen wateren, maer volgens het getuygenisse der heylige
Schrift, oock Oly uyt dese alderhertste steen vermocht
te suygen. Derhalven den Propheet Jeremias oock sey-
de: Verlaet de Steden, dat is, 't gerucht en de onrust
des volcks, en woont in de Steenrotse, ghy inwoonders van
Moab, en wordt gelijck een Duyve, die in de mondt eens hoo-
gen hols nestelt: Dat is, in de open zijde Christi. Dit is
den Steen, welke den Patriarch Jacob tot een teken heeft
opgericht, en daer hy Oly op goot, tot een bewijs der
overvloeyende genade en Godtsdienstigheyt. Wat kan
ons in dese Steenrots ontbreken, want wy alhier voor al
onse vyanden seker en vry zijn: Hier kan de oude slan-
ge, dat listige en kromdraeyende serpent niet genaken:
Hier zijn wy van der aerden opgenomen, en op den weg
des hemels gestelt, al vecht ons de werelt aen, al dreyght
ons de vyandt, al knaegt het vleesch, wy hebben voor-
waer voor niets te vresen, nademael wy op den Rot-
steen gefondeert zijn: nergens konnen wy soo seker en
vry zijn als in de wonden onses Heeren.
Want my ontbreekt aen mijn selve, dat hale ick vry-
moedig uyt het binnenste mijns Heeren, want zijn bin-
nenste is vol en overvloeyende van genade, en 't en ont-
breeckt hem aen geen gaten tot uytvloeyinge: sijn han-
den en voeten heeftmen doorgraven, ende zijn zijde met
een Lancie doorsteken, soo dat ick door dese reten ho-
nigh uyt den Rotsteen, en Oly uyt een harden steen kan
suygen; dat is, ick kan hier door smaken en sien, hoe
vriendelijck de Heere zy. Hy dacht over my gedachten
des vredes, en ick en wiste het niet: maer de spijcker
die hem sijn lichaem heeft doordrongen, is my een sleu-
tel geworden, om te sien den wille des Heeren. Hoe
en soude ick het niet zien? De spijcker roept, de wonde
roept, dat Godt waerlijck in Christo sich met de wereldt
is versoenende. 't Yser is hem door de Ziele gedrongen,
en is hem tot aen 't herte gekomen, invoegen dat hy nu
niet anders en kan, als medelijden hebben met onse
swackheden. De heymelijckheyt sijns herten is door de
gaten des lichaems openbaer geworden, die groote ver-
borgentheyd der Godtsaligheyt is ontdeckt; die inghe-
wanden der barmhertigheyt onses Godts, met welcken
ons versocht heeft den opgangh uyt der hooghte, zijn
aen den dagh gekomen, ende hoe en soudense door de
wonden niet her voor komen? want waer in soude het
klaerder als in uwe wonden schijnen konnen, dat ghy
Heere vriendelijck en goedertieren zijt, ende van groo-
te barmhertigheyt.
moedig uyt het binnenste mijns Heeren, want zijn bin-
nenste is vol en overvloeyende van genade, en 't en ont-
breeckt hem aen geen gaten tot uytvloeyinge: sijn han-
den en voeten heeftmen doorgraven, ende zijn zijde met
een Lancie doorsteken, soo dat ick door dese reten ho-
nigh uyt den Rotsteen, en Oly uyt een harden steen kan
suygen; dat is, ick kan hier door smaken en sien, hoe
vriendelijck de Heere zy. Hy dacht over my gedachten
des vredes, en ick en wiste het niet: maer de spijcker
die hem sijn lichaem heeft doordrongen, is my een sleu-
tel geworden, om te sien den wille des Heeren. Hoe
en soude ick het niet zien? De spijcker roept, de wonde
roept, dat Godt waerlijck in Christo sich met de wereldt
is versoenende. 't Yser is hem door de Ziele gedrongen,
en is hem tot aen 't herte gekomen, invoegen dat hy nu
niet anders en kan, als medelijden hebben met onse
swackheden. De heymelijckheyt sijns herten is door de
gaten des lichaems openbaer geworden, die groote ver-
borgentheyd der Godtsaligheyt is ontdeckt; die inghe-
wanden der barmhertigheyt onses Godts, met welcken
ons versocht heeft den opgangh uyt der hooghte, zijn
aen den dagh gekomen, ende hoe en soudense door de
wonden niet her voor komen? want waer in soude het
klaerder als in uwe wonden schijnen konnen, dat ghy
Heere vriendelijck en goedertieren zijt, ende van groo-
te barmhertigheyt.
Longinus heeft my de zijde Christi met de Lancie
geopent, en ik bender in getreden. Hier woon ick seker
hier vermaeck ick my, hier ruste ick soet, hier weyde
ick met lust.
geopent, en ik bender in getreden. Hier woon ick seker
hier vermaeck ick my, hier ruste ick soet, hier weyde
ick met lust.
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (the hawk is black; the pigeon is white; the rock is positioned in a more central space in the pictura): De Ziele set haar betrouwen in de wonden van Christus [38] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]