Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele in aendachtigheyt over het werck der verlossinge [24]


lu1685024pict

Back to top ↑
De Ziele in aendachtigheyt over het werck
der verlossinge
.

Ghy sacht de Gramschap Godts in d'eeuwige natuur,
Door d'ongehoorsaemheyt ontstoken als een vuur.
Den Duyvel als een Wolf belust op 't bloed der schapen,
Vast grimmen d'eeuwige doodt, en d'eeuwige afgrondt gapen.
Ter and're zijde, och Heer! dat was de hoogste noot,
Sacht ghy ons wapenloos van alle kracht ontbloot,
Daer was noch hulp, noch raed, toen had ghy medelijden
Met d'afgevallen Ziel, en stelde u tusschen beyden;
Ghy wiert ons schilt, en bleeft so vast en troulijk staen,
De pijlen vielen scharp en schricklijck op u aen!
Dat tuygt het dierbaer bloedt, uyt al uw roode wonden,
Dat op der aerden vloot voor al des werelts sonden;
Dat hiet eerst liefde, ô Ziel! waer blijft gy met den loon
Voor uw verlossinge, en dien schoone levens kroon?
Ach! wie ben ick mijn God, en wie zijt gy mijn Heere!
Waer sal een Worm in 't stof een Koning mee verteeren!
Naemt ghy 't verbrijselt hert niet voor uw lijden aen,
O diepste liefde Godts, soo konde ick niet bestaen,
Noch blijf ick evenwel in eeuwigheyt u schuldigh,
Voor 't uytgestorte heyl, soo groot en menighvuldigh.

Goddelijck Antwoordt.
Apoc. I. vers 18.
EN vreest niet: ick ben de Eerste ende de laetste.
Ende die leve, ende ick ben doodt geweest: ende siet
ick ben levendigh in alle eeuwigheyt. Amen. Ende ick hebbe
de sleutels der helle ende des doodts
.

pb105thumb


Jes. 53. vers 4.
Waerlijck hy heeft onse kranckheden op sich genomen, en
onse smerten die heeft hy gedragen
.

Vers 5.
De straffe die ons den Vrede aenbrenght, was op hem, en-
de door sijne striemen is ons genesinge geworden
.

Op het XXIV. Sinnebeeldt.
Een t'samenspraeck tusschen de Verlosser, en de
verloste Ziele
.

De verloste Ziele spreeckt: Ach mijn edele perel,
en geopende vlamme mijns lichts, in mijn angh-
stig vuur-leven, hoe verandert ghy my in uwe vreugde!
ô schoonste lief, ick ben u in mijnen vader Adam on-
trou geworden, en hebbe my door de vuurs macht, in
wellust en ydelheyt des uyterlijcke werelds gewent, en
eene vremde boelschap aengenomen, en hadde alsoo
moeten eeuwig in een duysterdal, in vremde boelschap
wandelen, wanneer ghy niet waert in groote getrouheyt
door uw doordringen, en verbreken des toorns Gods, en
der hellen, en duysteren doodts, in dat huys mijner el-
lenden tot my gekomen, en mijn vuur-leven uwe sacht-
moed en liefde wedergebracht had.
ô Soete liefde, ghy hebt my water des eeuwigen le-
vens uyt Godts bron mede gebracht, en my in mijnen
grooten dorst verquickt: in u sien ick Godts barmher-
tigheydt. welcke my te voren in de vremde boelschap
verborgen stond: in u kan ick my verheugen, ghy ver-
andert my mijne vuur-angst in groote vreughde. Ach!
allervriendelijckste lief, geeft my doch uwe perel, dat
ick eeuwigh magh in sulcke vreughde staen.
De Verlosser Jesus Christus spreeckt: Mijn lieve
Ziele, en getrouwe schat, ghy verheught my hoogh in
uw beginnen: het is waer, ik ben door de diepe deuren
Godts tot u in gebroken, door Godts toorn, door hel en
doodt, in dat huys uwer ellenden, en hebbe nu mijne lief-
de uyt genaden geschoncken, en u van ketenen en ban-
der verlost, daer aen ghy vast aen gebonden waert; ick
hebbe u mijn trou gehouden, maer ghy begeert tegen-

woordigh een sware saeck van my, dat ick niet gaern
met u wage. Ghy wilt mijn perel tot u eygendom heb-
ben, gedenckt togh mijn lieve Ziele, hoe ghy het voor
desen in Adam verwaerloost hebt, daer toe staet ghy
noch in groot gevaer, en wandelt in twee gevaerlijcke
rijcken: als met uwen alderdiepsten wortel, den vuur-
oorspronck, wandelt ghy in den lande, daer sich Godt,
eenen stercken yverigen Godt, en eenen verterent vuur
noemt.
In het ander rijcke wandelt ghy in de uyterlijcke we-
relt, in de lucht, in louter verdorven vleesch en bloedt,
daer des werelts wellust met des Duyvels aengrijpen, alle
uren over u heen ruyst: gy mocht in uwe groote vreug-
de wederom aertscheyt in mijne schoonte invoeren, en
my mijn pereltje verdonckeren. Oock mocht ghy stout
worden, gelijck als Lucifer wiert, als hy den perel tot
een eygendom had, ende mocht u van Gods harmony
afwenden, soo moste ick hier na eeuwigh van mijne ge-
meenschap berooft zijn.
Ick wil mijn perel in my behouden, en wil in uwe
verbleeckte, en nu in mijn weder levendigh gemaeckte
inwendige menscheydt, in den hemel in u wonen, en
mijn perel voor het Paradijs bewaren, tot dat ghy dese
aertscheyt van u afleght: alsdan wil ick u mijn perel tot
een eygendom geven: Maer mijn aengesicht, en de soe-
te stralen des perels, wil ick u den tijdt van dit aertsche
leven gaern aenbieden.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.