Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

De Ziele op haer selve gelaten, bevint hare nietigheyt [8]


lu1685008pict

Back to top ↑
De Ziele op haer selve gelaten, bevint hare nietigheyt.
So deckt een donckre wolck het stralend sonne-licht,
Gelijck mijn Liefste nu sijn vrindlijck aengesicht;
So lang dat in my scheen sloeg my het hart van vreugden,
Toen was ick sterck, en song en sprong langs 't padt der deugden
Maer nu sich eens verbergt dien Goddelijken schijn,
Bevinde ick my een Worm, in stof en asch te zijn.
So my maer yets ontmoet, dat dwars legt in mijn gangen,
Voel ick den ouden mensch sich wringen als een Slange.
Dan set den vyant scharp met twijfel op my aen,
En wijst my weder langs den ouden weg te gaen.
Hoe bange is my te moede! en evenwel ô Heere,
Al smaeckt het my so wrang, noch geef ick u de eere;
Ghy doet so recht en wel, dat ghy my derven doet,
't Geen ick waerdeere, meer dan al des werelts goet:
Die straf past op mijn schult, en menigte van sonden,
Die ick van dag tot dag heb vast aen een gebonden.
Schoon ick u dan mijn Godt, noch sien noch voelen mach,
So houdt nochtans u oog op my den ganschen dag;
Houdt my verborgen vast, dat ick u niet ontvluchte,
Maer in gelatenheyt, met tranen en met suchten,
Mijn schult bewene; en vast vertrouwe, dat u doodt,
En dierbaer bloet, mijn Ziel sal lossen uyt haer noodt.

Goddelijck Antwoordt.
Apoc. 3. vers 19.
SO wie ick lief hebbe, die bestraffe ende kastijde ick,

Jes. 54. vers 7.
Voor eenen kleynen oogenblick hebbe ick u verlaten: maer
met groote ontfermingen sal ick u vergaderen
.

pb39thumb


Cant. 5. vers 6.
Ick dede mijn Liefsten open, maer mijn Liefste was
geweken, hy was doorgegaen: mijne ziele gingh uyt van
wegen sijn spreken, ick socht hem, maer ick en vondt
hem niet, ick riep hem, doch hy en antwoorde my niet
.

Op het VIII. Sinnebeeldt.
Van ontreckinge der Genade.
In den Hemel is altijdt blijdschap, in der Hellen is
altijdt droefheyt; in de Werelt is 't voor eenen tijdt al-
le beyde om de goede en quade menschen te beproeven.
In den Somer zijn de dagen klaer, en in den Winter zijn
sy duyster; also is 't oock met een aendachtige Ziel: als
Godts genade komt en haer verlicht, dan kent en ver-
staet sy veel verborgen dingen; dan singht sy en toont
blijdtschap met groote aendachtigheyt, die sy gevoelt.
Maer ten tijde der aenvechtinge, als de genade der aen-
dachtigheyt ontrocken wordt, dan is sy in den winter en
in de koude, in duysterheyt des verstandts, ende in vrese
des gemoets: als dan is verduldigheyt nootsakelijck ende
Godt aengenamer, en de deughden wasschen in tegen-
spoet, ende den eeuwigen loon wordt door verduldig-
heyt grooter.
De Ziele wordt ootmoedigh ende suyver door geesse-
len, door hovaerdye wordt sy beschaemt, en door ydele
eere verdwijnt sy. So lange als de Ziel in 't lichaem
leeft, wordt sy in beyde geoeffent tot meerder voort-
gangh in de liefde Jesu. Daerom is 't een groote kunst,
ende een groote kracht, het goedt en het quaedt wel
te gebruycken. Daerom mijn Ziele looft den Heere al-
tijdt; looft uwen Godt dagh en nacht, ende hy sal uwen
grooten loon aen alle zijden wesen; voor Godt in den
Hemel, en op der Aerden sullen u alle dingen dienen,
voorspoedige en tegenspoedige, goede en quade, blyde
en droevighe; waer van den Apostel Paulus seydt:
Ende wy weten dat den genen die Godt lief hebben, alle
dingen mede-wercken ten goede. Rom. 8. vers 28. Vreest
den Heere, ghy sijne heyligen, want die hem vreesen en heb-
ben geen gebreck. Psal. 34. vers 10.

Als ghy voelt dat ghy dor, kout ende bedroeft zijt in
uwe ghebeden en overdenckinghe, soo en sult ghy daer-
om niet wanhopen, nochte ophouden van Jesum oot-
moedigh aen te roepen; maer looft en danckt Godt in
de armoede uwes geestes, ende leest tot u vertroostinge
geern dit vers: De arme ende ellendige ô Heere, sullen u-
wen name loven. Psal. 74. vers 20.
Want veel heylige en
aendachtige Mannen hebben oock somtijts dorre, ende
langen tijdt van Godt verlaten geweest, op dat sy gedul-
digheyt ende medelijden souden leeren, door het proe-
ven van pijn ende gebreck; en dat sy hun van hun selven
niet te veel en souden laten dunken, ten tijde der aen-
dachtigheyt en verheuginge.
Siet op het Lam Godts, en leert gelatenheyt. Onsen
allerliefsten Heere Jesus Christus, was voor onse sonden
in den winter der dorrigheyt also verlaten van sijnen Va-
der, (in helpender wijse) en van de Godtheyt (met wel-
ke hy doch natuurlijck vereenigt waer) dat geen eenigen
droppel sijner Godtheyt, de kranke doorlijdende Mens-
heyt, een oogenblick te hulpe quam, in alle sijne no-
den en onuytspreeckelijck lijden, hy was onder alle
Menschen de verlatenste, en sonder alle hulpe, dat hiet
in der Hellen varen. Wie in sulke verlatene gelatenheyt
Christo konde navolgen, die waer des Hemelrijcks se-
ker. In dese verlatene gelatenheyt, van Godt en alle
Creaturen, leyt verborgen de overwesentlijke eeuwige
Somer, de zaligheyt. Wanneer het wel wintert, dan
somert het oock wel.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.