Jan Luyken, Jesus en de ziel (1685)
Table of contents ↑De Ziele betracht de Deught der nederigheyt [6]
De Ziele betracht de Deught der nederigheyt.
Wanneer den Hemel geeft zijn zegen;
Van eenen schoonen Somer-regen,
So valt de gaef wel over al;
Maer al wat hoog is en verheven,
Daer komt het water afgedreven,
En vloeyt in 't allerlaegste dal.
Dat is wat schoons, om my te leeren:
So vloeyt de milde Geest des Heeren,
In 't needrigh en ootmoedig hert;
ô Needrigheyt, so hoog te roemen,
Wat draegt uw grondt al schoone bloemen!
Och of mijn bergh een diepte wert!
Och konde ick kleyn zijn en gebogen,
En Godt in mijne Ziel verhogen,
Wat souder van die hoogten of
Al lieflijk water in my vloeyen,
En doen mijn Geest so lustig bloeyen,
Als eene schoone Rosen-hof.
Daar sou sich Jesus mijn beminde,
So soet en vrindlijk laten vinden.
Van eenen schoonen Somer-regen,
So valt de gaef wel over al;
Maer al wat hoog is en verheven,
Daer komt het water afgedreven,
En vloeyt in 't allerlaegste dal.
Dat is wat schoons, om my te leeren:
So vloeyt de milde Geest des Heeren,
In 't needrigh en ootmoedig hert;
ô Needrigheyt, so hoog te roemen,
Wat draegt uw grondt al schoone bloemen!
Och of mijn bergh een diepte wert!
Och konde ick kleyn zijn en gebogen,
En Godt in mijne Ziel verhogen,
Wat souder van die hoogten of
Al lieflijk water in my vloeyen,
En doen mijn Geest so lustig bloeyen,
Als eene schoone Rosen-hof.
Daar sou sich Jesus mijn beminde,
So soet en vrindlijk laten vinden.
Goddelijck Antwoort.
Jes. 66. vers. 2.
OP desen sal ick sien, op den armen ende verslagenen
van Geeste, ende die voor mijn woort beeft.
OP desen sal ick sien, op den armen ende verslagenen
van Geeste, ende die voor mijn woort beeft.
Op het VI. Sinnebeeldt.
Van de Ootmoedigheyt.
Van de Ootmoedigheyt.
IN het Geestelijke onsichtbare wesen, so men dat be-
tracht, is geen boven noch onder; maer so men de
macht-wercking ofte ordening besiet, so is Godt boven
alle dingen en de creatuur is onder Godt. Nu segt den
H. Apostel Jacobus: Alle goede gaven ende alle vol-
maekte giften is van boven, van den Vader der lichten af-
komende: by welken geen veranderinge en is, ofte schaduwe
van omkeeringe.
tracht, is geen boven noch onder; maer so men de
macht-wercking ofte ordening besiet, so is Godt boven
alle dingen en de creatuur is onder Godt. Nu segt den
H. Apostel Jacobus: Alle goede gaven ende alle vol-
maekte giften is van boven, van den Vader der lichten af-
komende: by welken geen veranderinge en is, ofte schaduwe
van omkeeringe.
Wie van God ontfangen wil, die moet nootwendig
onder zijn, in rechte ootmoedigheyt: Is daer iets dat niet
altemael onder is, die sal ook niet ontfangen: Siet gy
iets op u self, ofte op een dingh ofte op ymant, so zijt gy
niet onder aen, so ontvangt gy ook niets.
onder zijn, in rechte ootmoedigheyt: Is daer iets dat niet
altemael onder is, die sal ook niet ontfangen: Siet gy
iets op u self, ofte op een dingh ofte op ymant, so zijt gy
niet onder aen, so ontvangt gy ook niets.
Maer zijt gy gantsch onder aen, so ontfangt gy vol-
komen: Het is Godts natuer dat hy geve, en sijn wesen
hangt daer aen, dat hy ons geve, so wy maer onder zijn.
Zijn wy niet onder, so doen wy Godt gewelt aen en do-
den hem (also te spreken, mogen wy 't aen hem niet
doen, so doen wy het toch aen ons, so veel aen ons legt.)
komen: Het is Godts natuer dat hy geve, en sijn wesen
hangt daer aen, dat hy ons geve, so wy maer onder zijn.
Zijn wy niet onder, so doen wy Godt gewelt aen en do-
den hem (also te spreken, mogen wy 't aen hem niet
doen, so doen wy het toch aen ons, so veel aen ons legt.)
Werpt u onder Godt, in rechte ootmoedige gelaten-
heyt, en verheft God in uw herte, in uwe erkenninge.
heyt, en verheft God in uw herte, in uwe erkenninge.
Dat woordt Vader is te seggen een louter baeren, en
het is een leven aller dingen.
het is een leven aller dingen.
Den Vader baert sijnen Soon in de Ziele; want sijn
wesen hangt daer aen dat hy sich in de Ziele bare: hy
baert sijnen eenigen geboorenen Soon in de Ziele, het
sy haer lief ofte leet.
wesen hangt daer aen dat hy sich in de Ziele bare: hy
baert sijnen eenigen geboorenen Soon in de Ziele, het
sy haer lief ofte leet.
Daer den Vader sijnen Soon in my baert, daer ben ick
dien selven Soon.
dien selven Soon.
Daer wy Sonen zijn, daer zijn wy rechte Erfgenamen.
Soo leght nu de Saligheyt niet soo seer aen 't smaken,
noch aen 't lieven, noch aen 't erkennen, maer aen 't
nieu geboren worden; daerom hoe meer men sich selfs
afsterft, hoe meer men aen het rechte leven verjonget
en vernieut wert, ende dat is dat eeuwige leven.
Soo leght nu de Saligheyt niet soo seer aen 't smaken,
noch aen 't lieven, noch aen 't erkennen, maer aen 't
nieu geboren worden; daerom hoe meer men sich selfs
afsterft, hoe meer men aen het rechte leven verjonget
en vernieut wert, ende dat is dat eeuwige leven.
Wie in het Paradijs wil woonen,
Daer soo veel hondert duysent schoone,
Soo klaer als louter cristallijn,
Doorvloeyt van d'eeuwige Sonneschijn,
Soo vrind'lijk speelen voor den Heere,
Die moet de ware ootmoed leeren.
Daer is geen geest, hoe schoon, hoe groot,
Hoe hoogh en rijckelijck vergoodt,
Die kleynder smaet; zy leven alle
In diepe Ootmoedigheyt: 't Gevallen,
Dat d'een in 's anderen schoonheyt heeft,
Vergroot de vreught, daer hy in leeft.
O mensch! behaegt u sulck een leven,
Laet vallen, al wat staet verheven;
Laet vallen al u eygen yet,
En wort voor Godt tot stof en niet;
Dan sal de Godtheyt u vervullen,
En tot een eeuwige Koning hullen,
Met eenen konincklijcken Kroon,
Dan blinckt ghy als de Son soo schoon.
Daer soo veel hondert duysent schoone,
Soo klaer als louter cristallijn,
Doorvloeyt van d'eeuwige Sonneschijn,
Soo vrind'lijk speelen voor den Heere,
Die moet de ware ootmoed leeren.
Daer is geen geest, hoe schoon, hoe groot,
Hoe hoogh en rijckelijck vergoodt,
Die kleynder smaet; zy leven alle
In diepe Ootmoedigheyt: 't Gevallen,
Dat d'een in 's anderen schoonheyt heeft,
Vergroot de vreught, daer hy in leeft.
O mensch! behaegt u sulck een leven,
Laet vallen, al wat staet verheven;
Laet vallen al u eygen yet,
En wort voor Godt tot stof en niet;
Dan sal de Godtheyt u vervullen,
En tot een eeuwige Koning hullen,
Met eenen konincklijcken Kroon,
Dan blinckt ghy als de Son soo schoon.
Sources and parallels
- Modified pictura in the 1714 edition (more cascades): De Ziele betracht de Deugd der nedrigheid [6] (in: Jan Luyken, Jesus en de ziel (1714)) [Compare]