Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Maar een, van tween, of geen [23]


hu1689023pict

Back to top ↑
Maar een, van tween, of geen.


Matth. 6.24.
Niemand en kan twee Heeren dienen, want of hy zal den enen
haten, en den andere liefhebben, of hy zal den eenen aanhangen,
ende den anderen verachten. Gy en kond niet Gode dienen ende
den Mammon
.

Hoe dat in de ziele des Menschen, op eenen tijd, het vergankelijke
en onvergankelijke, niet teffens, en geheel, kan
plaatse hebben
.

Stem: Repicavan. Of: 't Aardsche wezen los en verkeerlijk. EEn Volle Hand en kan niet vaten
Iets anders, zo zy 't eerste niet verlaat,
En dan, als ledig, na wat beters Vaat,
Om dat dan vast te houden,
En 't Oude
Te laten varen, als verwerplijk quaad.
Goê keur te maken,
En dus te raken
In veel beter staat.

O Volle ziel! na heil begerig,
Waar zult gy bergen 't geen u God aanbied,
Laat gy niet varen uw gansch yd'le Niet,
Maar blijft, als een gevangen,
Noch hangen
Aan d'oude lust, de bron van hert-verdriet
En ziele-wonden,
De vrucht der zonden,
Die geen oge ziet.

Laat varen, ja stort uit al 't quade,
Grijp aan het goed, dat u word aangeboôn,
Van God in Jesus sijnen liefsten Zoon,
Die u het ewig leven
Wil geven,
Vol zaligheid, in sijn verheven Troon,
En 't nimmer sterven
U laten erven,
Ten genaden-loon.


Uws herten Vat moet ledig wezen
Van scheps'len, zal 'er uwen Schepper in:
Van d'aarde, zal 'er Godes hemel-min,
Hoog en heilig in rusten
Met lusten,
En 't Engeldom, het hemels huisgezin,
Zich diep vervreugden
In uwe deugden,
En uws ziels gewin.

O! dubbel-wijs, die nu recht keuren,
Te minnen 't geen haar lieve Vader mind,
Gezind te zijn gelijk Hy is gezind.
Hem alles op te dragen;
Te wagen
Ook 't leven zelfs om Hem, als een trouw Kind.
Zich zo verliezen,
In God te kiezen.
Zalig die Hem vind.

Van d'onmogelijkheid, om den Geest en het Vleesch, te gelijk, te konnen dienen en liefhebben.
DEwijle de Mensch bestaat uit een inwendige en uit-
wendige mensch, en dat elk deel sijn byzondere be-
geerte, lust en liefde heeft: het eene na God, de ewigheid,
de deugd en oprechtigheid, en 't ander na sich zelven, de
tijdelijke dingen, de zonden en ongerechtigheid, zo ge-
beurd het, dat den Mensch op eene tijd, in beide die zo
zeer tegenstrijdige deelen, nooit krachtig en geheel kan le-
ven, nadien het eene andere zodanig in de weeg, is dat

het nooit sich te samen kan voegen of verëenigen, en zo
weinig gelijkheid heeft als Water en Vuur. 't Een wil het
ander niet lijden, maar overheren, en t'onder brengen:
en daarom heeft onzen Zaligmaker, en waren Leeraar,
gezegt:
Matth. 6.24.
Niemand en kan twee heeren dienen, want of hy zal den eenen haten en den anderen liefhebben, of hy zal den eenen aanhangen ende den anderen verachten. Gy en kond niet Gode dienen en de Mammon,
En dit kan men ook zeggen
van den uitwendigen zondigen mensch, en van den in-
wendigen geestelijken en Goddelijken mensch.

Maar hoe gelukkig zouden wy zijn, indien wy dit zo
krachtig geloofden, dat het de verëischte vrucht der hei-
ligmakinge in ons te voorschijn bracht, en ons deed over-
gaan, met alle onze krachten, tot het goede deel, en dat wy
het zo met Maria verkoren hadden, en bleven verkiezen,
dat die zalige uitspraak onzes Heilands ook ons ten deele
wierd, namelijk,
Luc. 10.42.
dat het van ons niet zou weg genomen worden;

Gewisselijk, het gemoed kan ook zo haast gewaar wor-
den, dat Vleesch en Geest, Duisternis en Licht, Christus
en Belial, de Aarde en den Hemel, niet samen konnen
wonen: want als de begeerte der ydelheid wat plaats wort
gegeven, zo gaat de begeerte en smaak der ewigheid voor
zo ver weg. Als de aanrading van het vleesch word opge-
volgd, zo gaat de liefelijke en aangename vrucht van den
geest onder. Als de ogen des lighaams met een dierelijk
genoegen gaan weiden in de schepselen, zo verdwijnt het
heilige gezicht van d'inwendige ogen, die andersins Gods
wonderen van wijsheid, goedheid en macht in de schepse-
len zien uitgestort, en voornamelijk in d'ontdekkinge van
de grote werken Gods in Jesus Christus geopenbaard.
VVanneer 't gehoor, met een vleeschelijke genegendheid,
sich laat strelen van ydele gezangen, woorden en snaren-
spel, dan word het innerlijke en Goddelijke gehoor doof
en onbequaam, om Gods woorden, sijn heimelijke aan-
kloppingen, en stille herte-spraak te horen. Indien de

Smaak der tonge ons tot wellust en overdaad verrukt, zo
verliezen wy het lieffelijk smaken van de vriendelijkheid
en goedertierenheid des Heeren, en van de krachten der
toekomende eeuwen.

Het Verstand gedurig vervuld zijnde met waereldsche
zaken, en ingenomen met quade indrukselen van een al te
hogen waardye der vergankelijke dingen, zo bëneveld het
de overleggende krachten omtrent het Goddelijke en de
zaligheid der zielen zodanig, dat alles wat 'er noch in zulk
een geval overblijft, onmachtig is om ooit tot de grond
van 't herte te konnen nederdalen; waar door dan in den
Geest noodsakelijk veel quaad veroorsaakt word; als daar
is verstrooitheid, hardheid en ongevoeligheid des ge-
moeds, veel schadelijke beelden, onbequaamheid en lui-
heid tot het ware inwendige gebed, 't welk nochtans de
mensch, om in de verzoekinge staande te blijven, ten ui-
terste van noden is.

De gedachten koel-lievig dwalende, brengen zeer ras te
weeg, dat den yver aan 't sluimeren raakt, en d'inwendige
mensch byna geheel bezwijkt; welx leven bestaat in ern-
stige en bestendige liefde-gedachten tot dien groten God
en sijn heilige dienst, en in het innerlijk genieten der gunst
van dien Gezengende, waar door het herte opvlamd in hei-
lige bewegingen, en alles sich schikt om den Schepper te
verheerlijken.

Als de hertstochten der liefde, hope, vreze, blijdschap
en bedroeftheid, sich tot het vergankelijke uitstorten, zo
worden ze afgewend van God lief te hebben, 't vertrou-
wen op Hem alleen te stellen, sijn vreze onze achtertocht
te laten wezen, in Hem verheugd en verblijd te zijn, en
bedroeft over onze en anderer zonden en gebreken.

Wanneer het Herte, de plaatse daar God wil wonen,
met kopers en verkopers vervuld is, dan houd het op een
bede-huis te zijn, en 't word een kuil, waar in menigmaal
de ziele veel dodelijke wonden ontfangt, en onvoorsichte-
lijk aan andere zwakke gemoederen geeft.


Indien 't gebeurt dat de aandagt vervliegt en weg raakt,
zo is men haast uit de tegenwoordigheid Gods, en al het
heil van eerbiedigheid, ontsag, aankleven aan Dien alleen
Goeden, en 't genieten van sijn vriendelijk aanschijn, gaat
met eenen op de vlucht.

Dit alles hebben onzer veelen maar al te dikmaals on-
dervonden, en met veel smerten geboet. En ach!
of dit een einde mogt neemen, door en gedurig wa-
ken, en een onverdiende gunst en kracht Gods van boven,
waar door wy machtig wierden, om staande te konnen
blijven in den bozen dag der verzoekinge, en alzo met on-
bewolkte ogen, de heerlijkheid onzes Heeren als in een
spiegel gedurig mogten blijven aanschouwen: En met een
scherp inwendig ore de woorden des Levens horende, in
't herte inlaten: met een onbedurve ziele-smaak en tonge
de goedheid en vriendlijke vriendelijkheid Gods proe-
vende, daar door aangezet worden om niet op te konnen
houden in 't begeren van
Psal. 36.9.
dronken te worden van de vettigheid sijnes huis, en gedrenkt te worden uit de Beke sijner wellusten,
Het Verstand vol zijnde van God, sijn uitne-
mende eigenschappen, en die van sijn dierbare Zone Je-
sus Christus, met alles wat men daar van kan weten en
verstaan, het als gesloten te vinden voor alle andere over-
tollige, onnutte en schadelijke wetenschappen en kennis-
sen der ydelheid en zonden. De gedachten zo Goddelijk,
verheven en opgetogen te hebben, de hertstochten zo ge-
zuivert en tot den Schepper uitgestrekt, het Herte zo ge-
heel met God en 't goede vervult, en d'aandacht zo wel
bewaart, dat uit dit alles eindelijk te voorschijn quam,
2 Tim. 3.17.
Een mensche Gods, volmaakt, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust,

O goede Heere Jesus! verleen ons dit door uwe grote
liefde, en wy zullen bequaam zijn, om hier een waarach-
tig begin te maken van dien ewigen Lof, die wy U en
uwen Vader in ewigheid hopen toe te brengen. Amen.


Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page: