Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Gods Liefde-zonne schijnt en gaat, In all' wat voor haar open staat [19]


hu1689019pict

Back to top ↑
Gods Liefde-zonne schijnt en gaat,
In all' wat voor haar open staat.


Psal. 36.10.
By U, ô God! is de Fonteine des levens; in uw Ligt zien wy
het Ligt
,

Joh. 8.12.
Jesus zeide: Ik ben het Ligt der waereld: die My volgt, en
zal in de duisternisse niet wandelen, maar zal het Ligt des Le-
vens hebben
,

Hoe de ziele, als zy het helder schijnsel der Goddelijke
Genade-zon genieten zal, de wolken van alle
Eigen-wil
, &c. weg moet doen.

Stem: Psalm 72.
O Helder Luchje! dat de stralen
Der lieve Zon ontfangt,
Die in u neêr van boven dalen,
Om dat in u niet hangt
Of Wolk of Nevel, die beletten
Het Schijnsel van dat Licht,
Maar u geheel en open zetten
Voor 't Zonne-aangezicht.

Gy beeld ons af den staat eens menschen,
Gezuiverd van het quaad,
En los van aardsche hoop en wenschen,
Die bloot en louter staat,
En geen belet heeft om de vonken
Van 't Godd'lijk liefde-vuur,
Die ooit in zuiv're zielen zonken,
t'Ontfangen t'aller uur.

Geen wonder! wijl Die Overgoede
Zo teer en veer bemint,
Dat Hy in vollen overvloede
Aan die Hem, als een kind,
Gelooft en lieft en aan blijft kleven,
Sich wonder maakt gemeen,
Een voorsmaak geeft hier in dit leven,
Van 't hoogst' en zaligst' Een.


Waarom dan, steld men voor dees Klaarheid,
Het hert niet op en bloot?
Op dat der zonden duist're naarheid,
Daar uit gansch henen vlood:
En 't quaad geweet, of 't ongelove,
Niet langer plaatse von':
Noch iets dien eed'len luister dove,
Dier Goddelijke Zonn'.

Die Zonn', dat held're Licht des levens,
Aan allen toegezeid,
Die Christus volgen, en dus tevens
Als Hy, ook zijn bereid,
Sich diep te buigen onder Gode,
En alle eigen-wil
Te kruisigen en gansch te doden,
En wezen Gode stil.

O! dat die dikke damp verdwene,
Die 's herten lucht besmet:
Die quade will'! die (als voorhene)
Noch deze Zonn' belet:
Zo dat haar lieve Glinsteringen,
Staag blijven uitgekeert:
Die nooit ten grond des herten dringen,
Voor 't quaad gansch is geweert.

Ach Heer! ach! waar die booz' en oude
Verkeerde drift eens dood:
Die 't goede, dat men bouwen zoude,
Zo licht om verre stoot:
Op dat uw lieffelijke vrede,
Het diepste van de ziel
Bewonen mogt, en daar haar stede
In ewigheid behiel.

Van de Genietingen en Verhinderingen der Genaden Gods.
NAdien de Heere onze God, door sijn ondoorgronde-
lijke goedheid, sich zo garen gemeen maakt aan de
ziele des menschen, die in een levendig geloof en liefde
tot Hem komt, ja sich zo weinig onthoud van de zoda-
nigen, als de Zonne kan nalaten hare Stralen in de open
en klare Lucht te schieten, of een vloeijend Water, te
lopen in een Vat dat recht onder de vloed staat, of de Lugt
te vervullen, den genen die haar den Mond opend, en
daar door die in sich trekt; volgens zo vele getuigenissen
der H. Schrift; zie
Psal. 25.12, 14.
Wie is de man, die den Heere vreest? Hy zal hem onderwijzen in den Weg die hy zal hebben te verkiezen. De verborgendheid des Heeren is voor de genen die Hem vrezen; ende sijn verbond om hen die bekent te maken.
Psal. 84.12.
God de Heere is een Zonne ende schild, de Heere zal genade en eere geven: Hy zal het goede niet onthouden den genen, die in oprechtigheid wandelen.

Derhalven zo moet het gewisselijk volgen, als de ziele
de genade, het gevoelen en de vertroostinge Gods, niet
met 'er tijd, in een zekere mate, volgens 't believen Gods,
gewaar en word, dat 'er dan gebrek van geloof, liefde, ge-
hoorzaamheid, of gelatenheid de oorzaak van zy, die, als
een Wolk of Nevel voor de Zon, belet dat 'er Stralen niet
neder konnen schieten; en daarom mag niemand iets an-
ders, als alleen sich zelven, de schuld geven van deze Dui-
sternisse, maar hy moet oprechtelijk onderzoeken, waar
de oorzake zit, die hem zo aangename en lieffelijke liefde
Gods doet derven; en hy dient ernstig daar na te staan,
om met de hulpe Gods, die oorsaken weg te doen,
of anders gedenken, hoe ellendig de staat sijner ziele
zy, in zulk een jammerlijke afgescheidenheid van
God; en met eenen, hoe hy zelf daar de oorsaak van
is, als een die sijn Venster sluit voor de aangename

Zon des hemels, en daarom in ellendige duisternisse
blijft; als een die sijn Vat gestopt houd in den algemeenen
Watervloed, en derhalven groten dorst lijd; als een die sijn
Mond sluit voor de Lucht, en uit die oorsaak in veel ban-
gigheid leeft.

En men behoorde geen ander teken van den staat sijner
ziele te begeren, om te weten hoe het met ons gelegen is,
en vast te stellen, als ons zulke duisternissen ontmoeten,
dat wy dan met ongeregelde liefde onzes zelfs, of der
schepselen, bezeten zijn, en dat minder of meerder, na
dat wy de geestelijke Zonne, of veel of weinig genieten:
even gelijk iemand merkt, dat het venster minder of meer-
der toe is, na mate dat hy op den klaren middag, het Licht
min of meerder, in sijn kamer gewaar word.

En dit is een kort en klaar teken, en onzer velen be-
hoorden met recht beschaamt te worden, die nooit of zel-
den de nabyheid en vriendelijke ontmoetingen Gods ge-
waar worden, daar dat nochtans het gene is daar wy alle
toe moesten komen.

En wy mogen ons zelven wel vragen: of wy ooit in op-
rechtigheid en gelatenheid, ons aan den Heere geheel heb-
ben overgegeven, en niet terstond ook enigsins sijn gunsti-
ge liefde-stralen, zijn gewaar geworden? gewisselijk, wy
zullen moeten getuigen, dat ons die op d'overgifte gevolgt
zijn, als de schaduwe het lighaam, en dat wy nooit sijn
vriendelijk aanschijn hebben moeten derven, dan wan-
neer wy zelf door overtredinge, ons van God vervreemd
hadden. Daarom is 'er al voor zo vele jaren gezegt; O
Israël! uw verderf is uit u. En wy mogen, noch konnen de
schuld, en ware oorsaak van duisternisse en ontrekkinge
der genade Gods, niemand wijten, als ons zelven.

Want de Heere onze God, en kan sich, volgens sijn
liefhebbenden aard, niet onthouden van sijn schepsel wel
te doen, als maar het schepsel sich zo aanstelt, dat het wel
gedaan kan worden, en dat het Gods weldaden niet van
sich weert en wegwerpt.


En nadien wy alle, dit zo menigmaal onvoorzichtelijk
gedaan hebben, en dat wy echter moeten getuigen, dat
Gods Liefde-zon daarom sich niet geheel en heeft ontrok-
ken, noch ons in onze eigen-veroorsaakte duisternissen la-
ten zitten, 't welk Hy zo rechtvaerdig hadde konnen doen,
maar ons sijn lieffelijke Dageraad, en d'aangename Stra-
len sijner goedertierenheid al wederom heeft laten aan-
breken, en ons zo onophoudelijk genodigt, dat wy, als
kinderen des Lichts, in sijn Licht zouden wandelen, zo
zijn wy door zulk een overgrote lankmoedigheid, en on-
uitsprekelijke goedheid, zo krachtig en zo sterk over-
tuigt van deze waarheid, dat ons niets klaarder is als dit;
en met enen, zo dient het ons tot een allersterkste beweeg-
reden, om daar na te staan, dat wy eens tot dien wensche-
lijken stand mogten komen, dat wy ons zelven nooit meer
in de weg en stonden, en ons door overtredingen en zon-
den van dat alverquikkende en heilige Licht Gods voort-
aan nimmer en beroofden. Dan zouden wy niet alleen
een dubbelden Dag, maar een ewigen en altijd-durenden
hebben.

Esai 60.20.
Dan zou onze Zonne niet meer ondergaan, en onze Mane en zou haar licht niet intrekken;want de Heere zou ons tot een ewig licht wezen, en de dagen onzer treuringe zouden een einde nemen,
O ewige God! en eenig licht onzer ogen! bestraal ons
duister gemoed, en geef ons in uw aangenaam dag licht te
wandelen, waar in wy U, ons zelven en de schepselen,
eerst recht beschouwen konnen,
Psal. 36.10.
Want by U is de fonteine des levens, in uw licht zien wy het Licht,
Op dat wy
van alle duisterheid des herten verlost zijnde,
2 Cor. 3.18.
de heerlijkheid des Heeren met ongedekte aangezigten als in een spiegel aanschouwende, na het zelve Beeld in gedaante verandert worden, van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heeren Geest.

Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.