Pieter Huygen, Beginselen van Gods Koninkrijk (1689)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Jonk en teer, licht om veer [14]


hu1689014pict

Back to top ↑
Jonk en teer, licht om veer.


Eph. 4.14, 15.
Wy moeten niet meer kinderen zijn, die als de Vloed beweegd
en omgevoerd werden met alle wind der Lere, door de bedriegerye
der menschen, door arglistigheid om listelijk tot dwalinge te
brengen: maar de waarheid betrachtende in liefde, allesins op-
wassen in Hem die ons Hoofd is
, [namelijk] Christus,

Dat de ziele niet moet wanhopen, schoon zy in 't begin der
Bekeringe sich heel onvermogende bevind, maar haar
hope op Gods krachtige hulp moet vestigen
.

Stem: Bedrukte herteken wat moet, &c.
O Swakke ziele! noch zo jong en teder,
Hoe haast verliest gy wat van 't geen gy had,
Hoe licht bekruipt u noch de Vyand weder,
En roofd u iets van uwen besten schat.

Hoe ongewoon is u dat stadig waken,
Hoe menigmaal word gy noch wel verrast,
Hoe zult gy 't all' noch eens te boven raken,
En houden u aan God in Christus vast.

Om onbeweegt, als op een vaste Rotse,
Te bouwen 't edel huis van uwe ziel,
Om Wind, en Waterstroom, en al te trotsen,
't Zy wat 'er op, 't zy wat 'er tegen viel.

En vast te staan in Hem, die onbewogen
(Wijl Hy geen schim zelfs van verand'ring kend)
Van ewigheid, in endeloos vermogen
Bestaat, en dus bestaan zal zonder end.

Heb goeden moed, allenxkens komt gy verder,
Uw swakheid strek u maar een sterker prang,
Dat gy aan Jesus, uwen goeden Herder,
En Hy daar door aan u te vaster hang.


Want schoon men uwen staat wel mag gelijken
Met Water, zo beweeglijk van natuur,
Dat zonder Dam, dat zonder Wal of Dijken,
Moet Storm op Storm verwachten t'aller uur.

En daar door licht wat heen vloeit uit sijn Palen,
Wanneer de Wind het jaagd, en drijft, en pord,
Hier rijzen doet, en elders weder dalen,
En dus dat Vocht wat uit sijn plaatse stort.

Of dit uw ziel te met eens mogt gebeuren,
Hou echter moed, verflauw niet, zijt maar sterk;
Laat wanhoop, laat een al t'onmatig treuren,
Geen hinder doen in uw goed ogemerk.

Die 't alles schiep, zal u zo wel bewaren,
Die 't goede werk in u sijn aanvang gaf,
Zal 't voeren uit, en doen den Storm bedaren,
Al raast de Wind, al blaast hy noch zo straf.

Hy zal uw ziel, eens vaster als te voren,
Met Dam en Dijk verzien, zo dat geen Vloed,
Hoe sterk, haar zal de zoete ruste storen:
Of 't minste deel ontroven van haar goed.

O! laat ze slechs maar aan den Heere kleven,
In ware liefd' en in gehoorsaamheid,
Zo hoeft ze noch voor dit noch dat te beven,
Zo is haar voet een veilig Pad bereid.

Van een beginnend Christen.
AL wat jong en teer is, word lichtelijk gequetst en ge-
broken, en zo is 't ook met een mensch, die eerst uit
het vleesch en de waereld begint uit te breken; sijn goed
en heilig voornemen is wel, om in alles sich na den wille
Gods te schikken, en die ernstig te beleven, maar het ont-
schiet hem noch zo licht hier of daar wat. Hy is die ma-
niere van leven zo ongewoon, en 't oude wil zo garen
weêr eens boven komen; ja hy bevind sich noch zo on-
vast en swak, als een Water dat zonder Dijken legt, 't welk
zeer lichtelijk, door de minste Wind of Storm aan alle kan-
ten kan uitvloeijen, tot dat het een diepte in de aarde be-
komen heeft, waar in het besloten blijft.

Ende daarom moet een beginnend mensch, insonder-
heid sijn krachten der zielen, met alle mogelijke naerstig-
heid, waarnemen, en by een houden, tot dat zy in sijn
herte, als in een diepte, vergaderd worden, en voorts aan
blijven rusten.

En niemand, dien het recht ernst is, en behoeft al te
verbaast en verschrikt te wezen, al moet het hem veel ar-
beid en moeiten kosten, en al bevind hy, dat het hem zeer
swaar valt, ja dat hy somwijlen struikelt en valt. Hy moet
maar weêr kloekelijk opstaan, en voortgaan, al viel hy
menigmaal, en niet denken van te blijven leggen, of dat
hy met Gods hulpe niet sterker zou konnen worden.

Want gelijk een klein kindje, niet zonder struikelen
en vallen, een volwassen mensch word, zo gaat het ook
met een ernstig beginnend Christen, dien mede niet zel-
den zulx ontmoet, doch met de tijd moet hy toenemen,
en worden 't geen hy te voren niet en was.


En gelijk een kindje, gevallen zijnde, schreiden weent
om opgeholpen te zijn, en niet ophoud van wenen, tot
dat het weder opgeholpen is, en daar henen loopt, zo
moet ook onze ziele doen tot God, als wy gevallen leg-
gen; en eindelijk zullen wy sterker en voorzichtiger wor-
den, en door Gods kracht konnen staande blijven, zelfs
op hobbelachtige en slimme wegen.

En dit eischt de Heere van ons, dat wy niet meer kin-
deren en zouden zijn, die als de vloed beweegd en omge-
voert worden met alle wind der lere, en met alle voor-
vallen; maar dat wy opwassen zouden aan Hem, die ons
Hoofd is, Jesus Christus.

Laat het ons dan niet verdrieten in de beginselen wat te
sukkelen, schoon wy ons ernstig trachten te dragen. Zon-
der begin en is 'er geen einde, zonder strijd geen overwin-
ninge, en zonder overwinninge geen kroon.

Een vrouwe, als haar ure gekomen is, heeft droefheid,
maar wanneer zy het kindeken gebaard heeft, zo gedenkt
zy de benaautheid niet meer, om de blijdschap dat 'er een
mensche ter waereld geboren is. Dan heeft zy haar ge-
noegen en vreugde in dat kindeken.

En zo zal 't u ook gaan, ô bange en benaude zielen!
die tot de wedergeboorte en de voortbrenginge van het
niewe schepsel arbeid met veel angst, wee en droefheid
over uwe zonden, om daar van verlost te worden, en met
veel strijd en stribbeling om den wille Gods te doen en te
lijden. Als uwe lieffelijke vrucht daar is, zult gy 'er u
meer in verheugen als in zonen en in dochteren. Uwe
droefheid zal in blijdschap, en uwe angst en wee in vrede
en vrolijkheid veranderd worden.

Heeft een liefhebbende Moeder zo veel onuitblusselij-
ke genegendheid tot haar niew geboren kindje, dat ze haar
niet en ontsiet, nacht en dag daar meête hobben en te
tobben, om het te voeden en wel te doen; laat ons geen
minder zucht dragen tot het voortreffelijke Beginsel van
ons wedergeboren gemoed, om dat wel te koesteren en

zeer zorgvuldig op te queken, en niet te ontsien, wat zorg
en moeite daar ook aan vast is.

Is een Moeder zo bedroeft, als haar kindje eenig ge-
brek heeft of overkomt, (daar dat gebrek menigmaal al
zo voordelig als schadelijk voor des kinds zaligheid is,)
wat behoorden wy dan niet bedroeft en ontroerd te zijn,
als we gewaar wierden, dat ons niewe schepsel eenig let-
sel of eenige mismaaktheid had, waar door wy zekerlijk
gevaar lopen, van in Gods ogen ongevallig te zijn, en ver-
worpen te worden.

Zoekt en tracht een Moeder door alle middelen van
medicijnen en anders, dat gebrek tegen te gaan en te gene-
zen, schoon ze daar veel geld en moeiten toe moet aan-
wenden: hoe moesten wy dan in zulk een geval, onze
geestelijke Medicijn-meester, Jesus Christus zoeken, en
gewillig zijn, om sijne gewisselijk-helpende Medicamen-
ten in te nemen, en ons gebrek door Hem te laten gene-
zen.

Ach! laat toch de liefde, zorge en moeite van een Moe-
der voor haar kind, de liefde en bekommering, die wy
voor onze zielen moeten hebben, niet overtreffen. En zo
wy dit doen, 't is vastelijk te geloven, dat wy na den geest
door Gods zegen, zullen opwassen en toenemen, en ein-
delijk, na veel sukkelen, de ware Wedergeboorte beko-
men, met sijn volkomen rijpheid en ouderdom.

O allerheerlijxte vrucht! en allerschoonste geboorte!
daar het Beeld Gods in den Mensch te voorschijn komt!
Gy zijt waardig boven alles bemind te worden! nadien de
ewige God uw Vader is, en het heilige en hemelsche Je-
rusalem, dat boven is, uwe Moeder!

Dat men dan maar arbeide om met de Goddelijke ge-
nade alles uit en door te staan; 't is toch om een heilige en
reine ziele, om een ewig, oneindig en zalig leven te doen,
om God te zien, om met Christus gemeenschap te heb-
ben, en om met alle Heiligen en Rechtvaerdigen, by God
in 't zalig licht, ewig te wonen.


Back to top ↑

Sources and parallels


Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.