Jan van Hoogstraten, Zegepraal der goddelyke liefde (1709)
Table of contents ↑Bid, en u zal gegeven worden [40]
XL.
Bid, en u zal gegeven worden.
Cor contritum et humiliatum
Deus non despicies.
Deus non despicies.
De Liefde eyst het Hart.
Een gebroken, en verslagen harte, en zult gy,
O God! niet veragten.
O God! niet veragten.
XL.
GEZANG.
Wyze: Delfina Lief, ey! laat uw straffe woorden.
WAt zugt gy, die belast zit, en beladen,
Als of Gods Liefde u hier om zou versmaden,
O zondaar! die begeert uw sterven niet;
Maar dat het hart van boosheit zig bekeere,
En zig voor haar genadentroon verneere,
Na Gods gebied.
Die zal 't gekreukte Rietje niet verbreken;
Nog die hem zoekt van zyne hulp versteken.
Het rookend pit zal God niet uit doen gaan.
De Heer is te barmhartig, te genadig,
Te groot in zyn gedult, en te weldadig:
Roep, roep hem aan.
O Eewig Ligt! ô albespieglend wezen!
O toeverlaat van Weduwen, en Weezen,
Die 's mensen val uit uwen troon beschouwt,
Begeert gy, tot verligting onzer smarte,
Geen offer, als het regt gebroken harte?
'T word u betrouwt.
O Liefdewoord uit Jesus mond gesproken!
Gy hebt ons hart met uwe Liefde ontstoken.
Lam Gods! dat dus het vuur der zonde uitblust,
Waar zig 't boetvaardig hart komt te verneeren;
Daar in laat gy zelf de Englen triomfeeren,
Met Liefde, en lust.
Komt ons uw stem zo heylryk hier te stade?
Ontfang, ontfang, ô Vader der genade!
Myn hart van uwen Liefdepyl doorwond?
Is 't eenmaal van uw kruisspoor afgetreden?
Wy hebben u in vast Geloof beleden,
Met hart, en mond.
Wy weten dat gy boven lugt, en wolken,
De Heersser zyt van Koningen, en Volken.
Uw Altaar eyst geen Kalf of Stier ten brand.
Die schaduw is van uwen zoon verdreven.
Ontfang, ontfang, ô Vader van het leven
Uw offerhand.
Vergeeft elkanderen de schulden met gedult,
Wilt gy dat God den last verligt van uwe schuld.
Wyze: Delfina Lief, ey! laat uw straffe woorden.
WAt zugt gy, die belast zit, en beladen,
Als of Gods Liefde u hier om zou versmaden,
O zondaar! die begeert uw sterven niet;
Maar dat het hart van boosheit zig bekeere,
En zig voor haar genadentroon verneere,
Na Gods gebied.
Die zal 't gekreukte Rietje niet verbreken;
Nog die hem zoekt van zyne hulp versteken.
Het rookend pit zal God niet uit doen gaan.
De Heer is te barmhartig, te genadig,
Te groot in zyn gedult, en te weldadig:
Roep, roep hem aan.
O Eewig Ligt! ô albespieglend wezen!
O toeverlaat van Weduwen, en Weezen,
Die 's mensen val uit uwen troon beschouwt,
Begeert gy, tot verligting onzer smarte,
Geen offer, als het regt gebroken harte?
'T word u betrouwt.
O Liefdewoord uit Jesus mond gesproken!
Gy hebt ons hart met uwe Liefde ontstoken.
Lam Gods! dat dus het vuur der zonde uitblust,
Waar zig 't boetvaardig hart komt te verneeren;
Daar in laat gy zelf de Englen triomfeeren,
Met Liefde, en lust.
Komt ons uw stem zo heylryk hier te stade?
Ontfang, ontfang, ô Vader der genade!
Myn hart van uwen Liefdepyl doorwond?
Is 't eenmaal van uw kruisspoor afgetreden?
Wy hebben u in vast Geloof beleden,
Met hart, en mond.
Wy weten dat gy boven lugt, en wolken,
De Heersser zyt van Koningen, en Volken.
Uw Altaar eyst geen Kalf of Stier ten brand.
Die schaduw is van uwen zoon verdreven.
Ontfang, ontfang, ô Vader van het leven
Uw offerhand.
Vergeeft elkanderen de schulden met gedult,
Wilt gy dat God den last verligt van uwe schuld.
TOEPASSING.
WAar mede, O Vader van het ligt,
In gunst, en goedheit ongemeten,
Verschynen wy voor uw gezigt,
Als 't vuil van 't zondige geweten.
In wanhoop ons het hart doorknaagt?
O troost der aangevogte zielen!
Zoo u 't gebroken hart behaagt,
Ach! laat het voor u nederknielen!
En matig zyn verdiende straf!
Wat Vader weez zyn kind oyt af!
WAar mede, O Vader van het ligt,
In gunst, en goedheit ongemeten,
Verschynen wy voor uw gezigt,
Als 't vuil van 't zondige geweten.
In wanhoop ons het hart doorknaagt?
O troost der aangevogte zielen!
Zoo u 't gebroken hart behaagt,
Ach! laat het voor u nederknielen!
En matig zyn verdiende straf!
Wat Vader weez zyn kind oyt af!