Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden (1627)

Table of contents ↑

← Content: PreviousContent: Next →

Aen den hoochgeleerden D. Iacob Cats, Op het boeck van sijn konst-rijcke sinne-beelden [...].


Back to top ↑
Aen den Hoochgeleerden D. IACOB CATS, Op het Boeck van sijn Konst-rijcke SINNE-BEELDEN.
Van de welcke sijn gunst mijn een vereert heeft.

Ben ick O CATS ! de eerst, die ghy dit Boeck vereert?
Soo sal ick zijn de eerst, die daer uyt wert gheleert
Te sien de feylen die ick in mijn groene jaren
Bedreven heb, die zot, doch nimmer geyl en waren
En styghen hooger op, verjaghen wulpse Min,
En halen in zijn plaets d'eerwaerde Reden in:
Die sal den nevel, door haer glans, wel doen verdwijnen
Van jonge domme Ieucht. Dan sal ick niet het schijnen
Van vele dingen, (daer het meer deel van de Lien
Haer aen vergapen) maer het ware Zijn, eens sien.
Dan sal noch Hoop, noch Vrees, 't gemoet niet meer ontstellen,
Begeert' van Rijckdom, Staet, noch Eersucht, my niet quellen.
Ist niet belachens weert, dat d'arme Mensch soo wroet,
En slobt, en slooft, en sweet, om onnut overvloet?
Ist niet beschreyens weert, dat menich wel sou wagen
Goet, bloet, Ia Ziel, om een dienstbare kroon te dragen?
Dits Redens eerste les: en als ick die wel ken;
Soo salse voorts gaen, en mijn leeren wie ick ben.
Meesterse, doet u best! Maeckt (bid ick) my afkeerich
Van Ondeucht en tot Deucht, heel neerstich en begeerich,
Maeckt dat ick met mijn selfs, en al de Werelt spot,
En stell' voortaen alleen mijn hart, en hoop op God.

Anna Roemers.

Back to top ↑

References, across this site, to this page:

No references to this emblem or page found.